Proverbs 11

1Een bedriegelijke weegschaal is den Heere een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen.
 bedriegelijke Hebreeuws, waag des bedrogs. Alzo Hos 12:8 ; Amo 8:5 ; idem wagens der ongerechtigheid, Mic 6:11 . Het tegendeel zijn de wagen der gerechtigheid; Lev 19:36 ; Job 31:6 .
,
 den HEERE Hebreeuws, des Heeren gruwel; dat is, die God voor een gruwel houdt; zie Deu 17:1 , en boven Pro 3:32 .
,
 weegsteen Dat is, gewicht; zie Lev 19:36 .
,
 welgevallen Dat is, Hem welbehagende en aangenaam, zie boven Pro 10:32 .
2Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid.
 zal de schande Te weten, door Gods rechtvaardige voorzienigheid, die gemeenlijk de zonden met straffen, die de zonden gelijk zijn, pleegt te straffen. Want omdat de hovaardigen andere mensen en voornamelijk de nederige of door straffen nedergedrukte mensen verachten, zo worden zij zeer dikwijls ten val gebracht, en alzo met schande en smaadheid beloond. Vergelijk onder Pro 15:33 , en Pro 16:18 , en Pro 18:12 .
,
 ootmoedigen Of, manierlijke, zedige, nederige.
,
 is wijsheid Te weten, om niet in schande te komen door hovaardij, waardoor zij in ere blijven bij alle wijze en rechtoordelende lieden.
3De oprechtheid der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheden der trouwelozen verstoort hen.
 leidt hen; Te weten, zij stuurt hen door den rechten weg, dien zij eenvoudig heenwandelen tot het goede einde, waar zij wezen willen.
,
 verkeerdheid Te weten, waardoor zij hunnen naaste willen bedriegen en verdrukken.
,
 verstoort Dat is, verderft hen geheel. Anders: verwoest hen, of schendt hen.
4Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van den dood.
 doet geen nut Te weten, den goddelozen.
,
 der verbolgenheid; Te weten, der goddelijke verbolgenheid. Zie 2Ch 28:13 . Dat is, ten tijde als God zijn gramschap bewijst, door zijne straffen over de mensen uit te zenden. Zie Job 20:28 .
,
 gerechtigheid Zie boven Pro 10:2 .
5De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn goddeloosheid.
 maakt zijn weg Dat is, maakt dat hij door den goeden weg recht wandelt, zodat hij eindelijk geraakt waar hij wezen wil, te weten tot de eeuwige gelukzaligheid. Vergelijk boven Pro 3:6 , en de aantekening.
,
 valt Te weten, in zijn kwaden weg, zodat hij daarin vergaat zonder tot een gelukzalig einde te komen.
6De gerechtigheid der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen worden gevangen in hun verkeerdheid.
 zal hen Te weten, naar de genadige belofte, die God hun gedaan heeft. Vergelijk dit met het einde van vs.4.
,
 gevangen Dat is, achterhaald en verstrikt in het kwaad, dat zij anderen aandoen willen, zulks dat het hunzelven ten verderve dient. Vergelijk Psa 7:16 , onder Pro 26:27 ; Ecc 10:8 .
,
 verkeerdheid Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, onder Pro 17:4 .
7Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting; zelfs is de allersterkste hoop vergaan.
 zijn verwachting; Te weten, die hij had om hier door zijne macht en middelen nog voor een tijdlang op zijn gemak gelukkig te leven; of om hier nog enig kwaad aan te richten, waarmede hij zich, de zijnen en anderen, die op hem steunen, naar zijne wijze zou mogen goeddoen.
,
 allersterkste Hebreeuws, de hoop der sterkten, of vastigheden, of machten; dat is, zeer sterke, vaste of machtige hoop, te weten, die de goddelozen hadden. Of, hoop der sterkten; dat is, aller dingen, in welke hij zijne hoop stelde. Anders: de hoop der ongerechtigen vergaat.
8De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.
 in zijn plaats Dat is, in de benauwdheid, even alsof hij tot een rantsoen gegeven ware tot loslating van de vromen. Vergelijk onder Pro 21:18 ; Isa 43:3 .
9De huichelaar verderft zijn naaste door den mond; maar door wetenschap worden de rechtvaardigen bevrijd.
 huichelaar Wat een huichelaar is, zie Job 8:13 .
,
 den mond; Te weten, door zijn geveinsd spreken, hem lokkende tot de zonde en zich houdende alsof hij zijn vriend ware, daar hij nochtans zijn grote vijand is.
,
 wetenschap Te weten, door welke de rechtvaardigen verstaan dat men de zonden moet schuwen, omdat zij van God verboden zijn en gestraft worden, en dat men de huichelaar niet moet geloven.
,
 bevrijd Te weten, van het bedrog des huichelaars.
10Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
 Een stad Dat is, de inwoners ener stad, te weten die wel gesteld is, zijnde voorzien van goede regering en burgerij. Stad voor hare inwoners; gelijk Gen 35:5 ; 1Sa 4:13 ; 1Ki 1:41 ; Isa 14:31 ; Mat 21:10 , enz.
,
 het welvaren Hebreeuws, in het goede; hetwelk men hier verstaan kan van den uiterlijken welstand der vromen. Zie het woord goed alzo genomen, Job 21:13 , en vergelijk de aantekening.
11Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen wordt zij verbroken.
 Door den zegen Dat is, door de zegening, die zij van God ontvangen, en voorts die zij spreken, de gebeden die zij doen, den raad dien zij geven en de weldaden die zij bewijzen.
,
 den mond Te weten, die valse leer drijft, kwade wetten geeft en schadelijke redenen tegen de regering voert.
12Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil.
 veracht Te weten, niet alleen in zijn hart kwalijk van hem gevoelende, maar ook met zijn mond kwalijk van hem sprekende.
,
 groot verstand Hebreeuws, van verstanden.
,
 zwijgt stil Dat is, gevoelt het beste en spreekt niet kwalijk, ja niet met al, wanneer zulks met de liefde Gods en des naasten bestaan kan.
13Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest, bedekt de zaak.
 Die als Zie de eigen betekenis der oorspronkelijke manier van spreken Lev 19:16 .
,
 van geest, Dat is, van wil, voornemen en genegenheid om de achterklappers niet gelijk te worden. Zie van het woord geest in deze betekenis genomen, 2Ki 19:7 .
14Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden.
 wijze Zie van dit woord Job 37:12 .
,
 raadslieden Te weten, dergenen, die God vrezen, hun stuk wel verstaan en het welvaren des volks beminnen.
15Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.
 iemand Dit woord moet meermalen tot vervulling van den zin in onze taal ingevoegd worden, gelijk Exo 22:9 ; onder Pro 20:16 , en Pro 27:13 , enz.
,
 voor Dit woord is hier ingevoegd uit Pro 6:1 .
,
 een vreemde Zie boven Pro 6:1 .
,
 zekerlijk Hebreeuws, verbrekende verbroken worden; te weten, òf door de zorg en moeite, die hij zal hebben, òf door de schade, die hij zal lijden, òf door beide.
,
 degenen Dat is, die tot een teken van de beloofde betaling in de hand slaan. Zie boven Pro 6:1 , en de aantekening.
,
 zeker Of, gerust.
16Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden.
 aangename Hebreeuws, vrouw der aangenaamheid; dat is, die aangenaam is, te weten door hare deugden.
,
 de eer vast, Te weten van verstandigheid, kuisheid, zedigheid, vriendelijkheid en kloeke huishouding.
,
 gelijk Zo wordt de letter Vau somtijds genomen. Zie Job 5:7 .
,
 vasthouden Te weten, dat zij dien hun niet willen laten ontnemen.
17Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn vlees.
 goedertieren Hebreeuws, een man der goedertierenheid, of goedgunstigheid, of weldadigheid. Alzo een man der wetenschap; dat is, een vernuftig en verstandig man, onder Pro 24:5 ; een man der waarheid of trouw; dat is, waarachtig of getrouw, Neh 7:2 ; een man des vredes; dat is, die vreedzaam is, Psa 41:10 ; mannen der heiligheid; dat is heiligen, Exo 22:31 , enz. Vergelijk Job 11:11 .
,
 doet Het Hebreeuwse woord betekent somtijds iemand goeddoen, gelijk hier Psa 13:6 ; Isa 63:7 ; somtijds kwaad doen; gelijk Isa 3:9 . Eigenlijk betekent het vergelden, hetzij in het goede of in het kwade. Zie 2Ch 20:11 .
,
 zijn ziel Dat is, zichzelven; zie 1Ki 19:4 .
,
 beroert Te weten, niet alleen door onnodige bekommering, maar ook door weigering van de nodige behoefte des voedsels, der kleding en woning.
18De goddeloze doet een vals werk; maar voor dengene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon.
 een vals werk; Hebreeuws, een werk der valsheid; dat is, dat niet deugt, geen loon, profijt of voordeel inbrengt, maar gans nietig en tevergeefs is.
,
 gerechtigheid Dat is, die goede werken doen; hetwelk geschiedt wel met arbeid en moeite, maar ook met verwachting van een genadigen oogst. Vergelijk Hos 10:12 ; Gal 6:8 . Van het zaaien des onrechts, zie Job 4:8 .
,
 trouwe loon Hebreeuws, loon der trouw, of waarheid.
19Alzo is de gerechtigheid ten leven, gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt. 20De verkeerden van hart zijn den Heere een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.
 verkeerden Versta, degenen, die in zake van geloof en van wandel niet oprecht zijn. Zie van de verkeerdheid des harten, Psa 101:4 ; boven Pro 6:14 ; onder Pro 12:8 , en Pro 17:20 ; Jer 17:9 .
,
 van weg Alzo Psa 119:1 . Versta, degenen, die in het stuk van leer en leven rechtuit, onvervalst, zuiver van zin en gemoed zijn.
,
 Zijn welgevallen Dat is Hem welgevallig en aangenaam; alzo boven vs.1, en onder Pro 12:22 , en Pro 15:8 .
21Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen.
 Hand aan hand Dat is, van hand tot hand. Niet alleen in zijn eigen persoon, maar ook in zijne nakomelingen, die zijn boze wegen ingaan. Vergelijk Exo 20:5 , en Deu 5:9 . Anders: Al ware] hand aan hand, zo zal, enz. Dat is, hoewel de boze, in gevaar zijnde, van allen geholpen werd, zo zal hij nochtans de straf Gods niet ontgaan. Hans is hier voor hulp, gelijk 2Sa 3:12 , en 2Sa 14:19 ; Neh 2:18 ; Psa 119:173 ; onder Pro 16:5 .
,
 onschuldig Dat is, niet ongestraft blijven. Zie 1Ki 2:9 .
,
 zaad Dat is, kinderen en nakomelingen. Zie Gen 4:25 , en Gen 9:9 ; en de aantekeningen.
,
 ontkomen Te weten, door de hand en hulp Gods.
22Een schone vrouw, die van rede afwijkt, is een gouden bagge in een varkenssnuit.
 van rede Of, redelijkheid. Hebreeuws, van smaak; te weten, des geestes. Deze is het verstand en het oordeel des mensen. Zie Job 12:20 .
,
 bagge Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord, Gen 24:22 .
23De begeerte der rechtvaardigen is alleenlijk het goede; maar de verwachting der goddelozen is verbolgenheid.
 is alleenlijk Te weten, als zij recht wandelen op de weg der gerechtigheid, en daarop niet struikelen door menselijke zwakheid.
,
 verbolgenheid Dat is haat, nijd, spijtigheid, vijandschap en korzeligheid, waardoor zij onrust en moeite onder de mensen maken en Gods rechtvaardige gramschap verwekken.
24Er is een, die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek.
 uitstrooit, Uitstrooien is hier rijkelijk van zijne middelen uitdelen waar het nodig is, alzo Psa 112:9 ; in welken zin ook het woord zaaien gebruikt wordt, 2Co 9:6 .
,
 dan recht is, Want de rijke, ja een ieder naar zijn vermogen, is schuldig den arme mede te delen.
,
 het is tot gebrek Dat is, hij wordt daardoor niet rijk.
25De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden.
 De zegenende Hebreeuws, de ziel der zegening; dat is, die met weldoen een zegen is voor andere mensen. Zie boven vs.11.
,
 vet gemaakt Dat is, meer gezegend worden en gans welvaren. Zie dezelfde manier van spreken onder Pro 13:4 , en Pro 15:30 , en Pro 28:25 .
,
 die bevochtigt, Dat is, die den armen rijkelijk mededeelt; gelijk men een dorre aarde met water bevochtigt.
,
 zelf Dat is, overvloediglijk met Gods zegen overgoten worden, en zo bevochtigd zijn alsof hij zelf ook een regen ware, waardoor hij ook meer middel zal krijgen om in het weldoen voort te varen.
26Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers. 27Wie het goede vroeg nazoekt, zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, dien zal het overkomen.
 het goede Dat is, zijnen naasten vlijtiglijk deugd doet.
,
 zoekt Te weten, alzo, dat hij ze ook vindt en krijgt.
,
 welgevalligheid; Waardoor hij God en den vromen mensen behagelijk is.
,
 natracht, Of, bezorgt.
28Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof.
 rechtvaardigen Dat is, die zich op den rijkdom niet verlaten, maar op God alleen, naar zijn bevel; Psa 62:11-12 .
,
 zullen groenen Dat is, zullen welvaren en welgelukzalig zijn. Vergelijk Psa 1:3 , en Psa 72:7 , en Psa 92:13 ; Isa 27:6 ; Hos 14:6 .
29Wie zijn huis beroert, zal wind erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs van hart is.
 beroert, Versta, die door ongeregelde huishouding en verkwisting van goederen zijn huisgezin berooid maakt en bedroeft. Vergelijk Gen 34:30 , en de aantekening.
,
 wind Dat is, niet met al, maar hij zal tot armoede komen. Vergelijk Job 7:7 .
,
 knecht Dat is, lijfeigene, of immers dienstknecht, om den kost te krijgen. Vergelijk Gen 47:19 .
,
 wijs Dat is, wel weet huis te houden.
30De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs.
 vrucht Dat is, zijne onderwijzing en deugdzaamheid.
,
 is een boom Dat is, gelijk een boom des levens, die wat goeds voortbrengt, waardoor de mens ten eeuwigen leven gevoed en gesterkt wordt; vergelijk boven Pro 3:18 .
,
 wie zielen Die de mensen trekt tot Gods kennis; vergelijk Mat 4:19 .
31Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!
 vergolden Dat is, gestraft om zijne zonden. Zie van het Hebreeuwse woord Job 21:19 .
,
 zondaar Te weten, die uitsteekt in het zondigen en zijn werk daarvan maakt. Zie 1Sa 15:18 ; Psa 1:1 .
Copyright information for DutSVVA